Protestantse Gemeente Ter Apel

                                   Protestantse Gemeente Valthe en Valthermond

Voorganger: ds. Joh. Bakker, Stiens

Ouderling:     mw. W. Gerrits- Meijer

Organist:       dhr. A. Verhart, 2E Exloërmond

Voor de dienst zingen: ELB 178: 1, 2, 3 en 4              

Als ik maar weet, dat hier mijn weg

door U Heer, wordt bereid,

en dat die weg, hoe moeilijk ook,

mij nader tot U leidt.

Nader tot U, nader tot U,

nader, mijn Heiland, tot U;

als ik maar weet,

dat alles hier mij nader brengt tot U.

2  Als ik maar weet, dat ook voor mij

de Heer aan ’t kruishout stierf,

en dat de Heiland ook voor mij

een levenskroon verwierf.

Nader tot U, nader tot U,

nader, mijn Heiland, tot U;

als ik maar weet,

dat alles hier mij nader brengt tot U.

3  Als ik maar weet, uw liefde o Heer,

vertroost mij dag aan dag;

dan juich ik voort, wat ook mijn lot

op aarde wezen mag.

Nader tot U, nader tot U,

nader, mijn Heiland, tot U;

als ik maar weet,

dat alles hier mij nader brengt tot U.

4  Als ik maar weet, ook als op aard’

mij droefheid wacht of kruis,

dat ieder kruis mij nader brengt

bij ’t eeuwig vaderhuis.

Nader tot U, nader tot U,

nader, mijn Heiland, tot U;

als ik maar weet,

dat alles hier mij nader brengt tot U.

Welkom, mededelingen en kaarsen aansteken

Intochtslied: Psalm 138: 1 en 2

U loof ik, Heer, met hart en ziel,                     

in eerbied kniel / ik voor U neder.

Ja, in de tegenwoordigheid

der goden wijd / ik U mijn beden.

Naar ’t heiligdom waar Gij vertoeft

hef ik het hoofd, / ik zal U prijzen.

Gij zult, o Here, wijd en zijd

uw heerlijkheid / en trouw bewijzen.

2  Ten dage dat ik riep hebt Gij

gehoord naar mij / en kracht gegeven.

Als ik welhaast ten offer viel,

hebt Gij mijn ziel / weer doen herleven.

Al wat op aarde macht bezit,

eenmaal aanbidt / het U, o Here!

Als Gij hun ’t woord van uw verbond

met eigen mond / hebt willen leren.

Stil Gebed, Votum en Groet

Inleidingstekst: Galaten 3: 6-9

Zingen: Psalm 138: 3 en 4                      

3  Dan zingen zij, in God verblijd,

aan Hem gewijd, / van ’s Heren wegen.

Groot is des Heren heerlijkheid,

zijn majesteit / ten top gestegen.

Hij slaat, ofschoon oneindig hoog,

op hen het oog / die nederig knielen.

Maar ziet van ver met gramschap aan

de eigenwaan / van trotse zielen.

4  Als ik, omringd door tegenspoed,

bezwijken moet, / schenkt Gij mij leven.

Wanneer mijn vijands toorn ontbrandt,

uw rechterhand / zal redding geven.

De Heer is zo getrouw als sterk,

Hij zal zijn werk / voor mij voleinden.

Verlaat niet wat uw hand begon,

o levensbron, / wil bijstand zenden.

Gebod: Mattheüs 22: 34-40

Zingen: NLB 320: 1, 2 en 3                     

Wie oren om te horen heeft

hore͜ naar de͜ wet die God hem geeft:

gij zult geen vreemde goden

maar Mij alleen belijden voortaan.

Hoor, Isra͜ël, mijn geboden.

2  Bemin uw Heer te allen tijd.

Dien hem͜ met alles wat gij zijt.

Aanbid Hem in uw daden.

Dit is het eerste͜ en grote gebod,

de wil van God, uw Vader.

3  – Bied uw naaste͜ de helpe͜nde hand.

Spijzig de͜ armen in uw land,

een woning wilt hen geven.

Het tweede͜ gebod is͜ het eerste gelijk;

doe dit, en gij zult leven.

Gebed van Verootmoediging en Schuldbelijdenis

Zingen: NLB 320: 4                                  

4  De macht der liefde is zo groot,

͜geen water blust haar vuren uit,

wanneer zij is ontstoken.

Nu wil ontbrande͜n aan liefdeswoord,

God heeft͜ het tot ons gesproken.

Woord van Vergeving

Zingen: NLB 320: 5

5  De liefde spreekt haar eigen taal,

alle͜ kwaad͜ bedekt zij duizendmaal –

vergeef al wie u griefde.

Dit lied zal in de lucht opgaan,

maar blijve͜ in ons de liefde.

Gebed om Verlichting met de Heilige Geest

Kindernevendienst: Wij gaan voor even uit elkaar (als er kinderen zijn)

1  Wij gaan voor even uit elkaar

en delen nu het licht.

Dat licht vertelt ons iets van God.

Op Hem zijn wij gericht.       

2  Wij geven Gods verhalen door.

En wie zich openstelt

ervaart misschien een beetje licht

door wat er wordt verteld.

3  Straks zoeken wij elkaar weer op

en elk heeft zijn verhaal.

Het licht verbindt ons met elkaar:

het is voor allemaal.

1e Lezing: Genesis 18: 20-33

[20] Daarom zei de HEER: ‘Er zijn ernstige beschuldigingen geuit tegen Sodom en Gomorra, hun zonden zijn ongehoord groot. [21] Ik zal ernaartoe gaan om te zien of de klachten die Ik over hen heb gehoord gegrond zijn en zij verwoesting over zich hebben afgeroepen. Dat wil Ik weten.’

[22] Toen gingen de mannen weg, naar Sodom, maar Abraham bleef voor de HEER staan. [23] Abraham ging dichter naar Hem toe en vroeg: ‘Wilt U dan behalve de schuldigen ook de onschuldigen het leven benemen? [24] Misschien dat er in die stad vijftig onschuldigen zijn. Zou U die dan ook uit het leven wegrukken en niet de hele stad vergeving schenken omwille van die vijftig onschuldige inwoners? [25] Zoiets kunt U toch niet doen, hen samen met de schuldigen laten omkomen! Dan zouden schuldigen en onschuldigen over één kam worden geschoren. Dat kunt U toch niet doen! Hij die rechter is over de hele aarde moet toch rechtvaardig handelen?’ [26] De HEER antwoordde: ‘Als Ik in Sodom vijftig onschuldigen aantref, zal Ik omwille van hen de hele stad vergeving schenken.’ [27] Hierop zei Abraham: ‘Nu ik eenmaal zo vrij ben geweest de Heer aan te spreken, hoewel ik niets dan stof ben: [28] stel dat er aan die vijftig onschuldigen vijf ontbreken, zou U dan toch vanwege die vijf de hele stad verwoesten?’ ‘Nee,’ antwoordde Hij, ‘Ik zal haar niet verwoesten als Ik er vijfenveertig aantref.’ [29] Opnieuw sprak Abraham Hem aan: ‘En stel dat het er maar veertig zijn.’ ‘Dan zal Ik het niet doen omwille van die veertig.’ [30] Toen zei hij: ‘Ik hoop dat U niet kwaad wordt, Heer, wanneer ik het waag door te gaan: stel dat het er maar dertig zijn.’ ‘Ik zal het niet doen als Ik er dertig aantref.’ [31] Hierop zei hij: ‘Ik ben zo vrij de Heer opnieuw aan te spreken: stel dat het er maar twintig zijn.’ ‘Dan zal Ik de stad niet verwoesten omwille van die twintig.’ [32] Abraham zei: ‘Ik hoop dat U niet kwaad wordt, Heer, wanneer ik het nog één keer waag iets te zeggen: stel dat het er maar tien zijn.’ ‘Dan zal Ik haar niet verwoesten omwille van die tien.’

[33] Zodra de HEER zijn gesprek met Abraham had beëindigd, ging Hij weg. En Abraham keerde terug naar de plaats waar hij woonde.

Zingen: NLB 885: 1 en 2             

Groot is uw trouw, o Heer, mijn God en Vader.

Er is geen schaduw van omkeer bij U.

Ben ik ontrouw, Gij blijft immer dezelfde,

die Gij steeds waart; dat bewijst Gij ook nu.

Groot is uw trouw o Heer, groot is uw trouw o Heer,

iedere morgen aan mij weer betoond.

Al wat ik nodig had, hebt Gij gegeven.

Groot is uw trouw, o Heer, aan mij betoond.

2  Gij geeft ons vrede, vergeving van zonden,

en uw nabijheid, die sterkt en die leidt;

kracht voor vandaag, blijde hoop voor de toekomst.

Gij geeft het leven tot in eeuwigheid.

Groot is uw trouw o Heer, groot is uw trouw o Heer,

iedere morgen aan mij weer betoond.

Al wat ik nodig had, hebt Gij gegeven.

Groot is uw trouw, o Heer, aan mij betoond.

2e Lezing: Lucas 11: 1-13

Het gebed

[1] Eens was Jezus aan het bidden, en toen Hij zijn gebed beëindigd had, zei een van zijn leerlingen tegen Hem: ‘Heer, leer ons bidden, zoals ook Johannes het zijn leerlingen geleerd heeft.’ [2] Hij zei tegen hen: ‘Wanneer jullie bidden, zeg dan:

“Vader, laat uw naam geheiligd worden

en laat uw koninkrijk komen.

[3] Geef ons dagelijks het brood dat wij nodig hebben.

[4] Vergeef ons onze zonden,

want ook wijzelf vergeven iedereen

die ons iets schuldig is.

En breng ons niet in beproeving.”’

[5] Daarna zei Hij tegen hen: ‘Stel dat iemand van jullie een vriend heeft en midden in de nacht naar hem toe gaat en tegen hem zegt: “Wil je mij drie broden lenen, [6] want een vriend van me is na een reis bij mij gekomen en ik heb niets om hem voor te zetten.” [7] En veronderstel nu eens dat die vriend dan zegt: “Val me niet lastig! De deur is al gesloten en mijn kinderen en ik zijn al naar bed. Ik kan niet opstaan om je te geven wat je vraagt.” [8] Ik zeg jullie, als hij al niet opstaat en het hem geeft omdat ze vrienden zijn, dan zal hij wel opstaan omdat zijn vriend onbeschaamd aandringt, en hem alles geven wat hij nodig heeft. [9] Daarom zeg Ik jullie: vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan. [10] Want ieder die vraagt ontvangt, en wie zoekt vindt, en voor wie klopt zal worden opengedaan. [11] Welke vader onder jullie zou zijn kind, als het om vis vraagt, in plaats van een vis een slang geven? [12] Of een schorpioen, als het om een ei vraagt? [13] Als jullie dus, slecht als jullie zijn, je kinderen al goede gaven kunnen schenken, hoeveel te meer zal de Vader in de hemel dan niet de heilige Geest geven aan wie Hem daarom vragen!’

Tekstlezing: Lucas 11: 9  “Daarom zeg Ik jullie: vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je

                                                                zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan”.

Zingen: NLB 944: 1, 2, 3 en 4

1  O Heer, verberg u niet voor mij,

wanneer ik mij verberg voor U.

Gij weet het, ik ben bang voor U,

ontwijk U en verlang naar U.

O ga niet aan mijn hart voorbij.

2  En wees niet toornig over mij,

wanneer ik U geen liefde bied.

Ik noem U, maar ik ken U niet,

ik buig mij, maar ik ben het niet

en mijn gebed is tegen mij.

3  Spreek zelf in mij het rechte woord.

Zo vaak ik woorden voor U vond,

heb ik mij in mijn woord vermomd.

Nu wacht ik tot Gij zelve komt

en spreekt, zodat uw knecht het hoort.

4   Heer, roep mij als uw dwalend schaap,

dat U niet zoekt en U niet vindt.

Geef mij, als een die Gij bemint,

geef, dat ik als uw eigen kind

uw stem mag horen in mijn slaap.

Verkondiging,  thema: Ruimhartig delen

Zingen: NLB  902: 1, 2 en 6                          

1  Is God de Heer maar voor mij,

wat zou mij tegen zijn?

Ik roep: ‘ach Here, hoor mij!’

en wat mij kwelt wordt klein.

Al heeft zich ook verheven

de macht van hel en dood,

ik heb voor heel mijn leven

in God mijn bondgenoot.

2  De grond van mijn vertrouwen

is Christus, – in zijn bloed

is voor wie op Hem bouwen

Gods heil in overvloed.

Ik vind in eigen leven

niets lieflijks hier op aard;

wat Hij mij heeft gegeven

alleen is minnenswaard.

6  Mijn hart wil blij opspringen,

het kan niet treurig zijn,

ik lach en loop te zingen

in louter zonneschijn.

De zon die staat te stralen,

o Jezus, dat zijt Gij.

Ik dank U duizend malen, –

wat zijt Gij goed voor mij!

Dankgebed – Voorbeden – Stil Gebed – Onze Vader

Onze Vader die in de hemelen zijt,

uw naam worde geheiligd;

uw Koninkrijk kome;

uw wil geschiede,

gelijk in de hemel alzo ook op de aarde.

Geef ons heden ons dagelijks brood;

en vergeef ons onze schulden,

gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren;    

en leid ons niet in verzoeking,

maar verlos ons van de boze.

Want van u is het Koninkrijk en de kracht

en de heerlijkheid tot in eeuwigheid. Amen.

Collectes in de hal

Slotlied: ELB 180: 1, 2 en 3

1  ’k Ben een koninklijk kind, door de Vader bemind,

en ’k zal wonen in ’s Konings paleis.

In die stad nooit aanschouwd, met straten van goud:

glorievol als een schoon paradijs.

’k Ben een koninklijk kind, door de Vader bemind,

en Zijn oog rust zo teder op mij!

Als de daag’raad straks gloort, de bazuin wordt gehoord,

roept Hij mij om te staan aan Zijn zij!

2 ’k Ben een koninklijk kind, niet slechts dienstknecht of vrind,

’k ben gekocht met het bloed van mijn Heer!

En dat bloed geeft mij recht, meer te zijn dan een knecht,

’k ben Gods kind, dat verblijdt mij zo zeer.

’k Ben een koninklijk kind, door de Vader bemind,

en Zijn oog rust zo teder op mij!

Als de daag’raad straks gloort, de bazuin wordt gehoord,

roept Hij mij om te staan aan Zijn zij!

’k Ben een koninklijk kind, dat zijn vreugd daar in vindt,

God te loven met jub’lende stem!

Tot ik sta voor de poort, van het hemelse oord,

waar ik zijn zal voor eeuwig met Hem!

’k Ben een koninklijk kind, door de Vader bemind,

en Zijn oog rust zo teder op mij!

Als de daag’raad straks gloort, de bazuin wordt gehoord,

roept Hij mij om te staan aan Zijn zij!

Zegen

Zingen: NLB 425

Vervuld van uw zegen gaan wij onze wegen

van hier, uit dit huis waar uw stem wordt gehoord,

in Christus verbonden, tezamen gezonden

op weg in een wereld die wacht op uw woord.

Om daar in genade uw woorden als zaden

te zaaien tot diep in het donkerste dal,

door liefde gedreven, om wie met ons leven

uw zegen te brengen die vrucht dragen zal.